Transcriptie
1 INSPIRATIEBUNDEL TAAL EN BEWEGING Lucie Roobrouck - Arteveldehogeschool Gent (bachelor in het lager onderwijs) versie 2016 (1) Hieronder sommen we ideeën op rond taal en beweging (kinesthetisch leren, bewegingsintegratie in taal en talige tussendoortjes om de leerlingen te activeren). De bron staat er telkens bij vermeld. Bedankt om de bronvermelding te respecteren. Inhoud: Woorden springen en zingen... 3 Sneeuwbaleffect... 5 Plakken maar... 5 De juiste brievenbus... 6 Ren je rot! / Kant kiezen / bordrenspel... 7 Woorden joggen / loopdictee / pennen op de grond... 7 Letterslang... 9 Levend boggle... 9 Vliegenmepper... 9 Race in duo s Woordsprongen / springen op letters Woord in beeld Gat in het woord High five / boekenbabbel Letters strooien Overleg, klaar? rennen maar! / Estafette In de rij, uit de rij / bewegende zinsdelen Luisteren en tikken (vgl. ratten en raven) Woordenbal Amerikaans liften / antwoord doorgeven Disco Drummen Schrijven met je lichaam... 21
2 Samenstellingen springen / Kruisloop met samenstellingen Ik neem mee Bewegingsalfabet Ninja met synoniemen Spellingschema afstappen Klanken voelen en uitbeelden Bronnen: - Schoenmaker, Meelker en Christians (2015). 5 minuten taal. Bazalt. (belangrijkste bron) - Olijhoek, Vita en Valk, Anja (2016). Taalprikkels. Korte activiteiten voor elke taalles. Bussum: Uitgeverij Coutinho - Denoo, Joris, Amuzementen. Muzische momenten met taal. Acco: Snauwaert, Joyce en Van Iseghem, Pauline (2016). Website Klas in beweging, Derdejaarsstudenten lager onderwijs Vives Campus Tielt, - Clippeleyr, van Assche en van der Linden, Bewegingsintegratie. De Sikkel 1987, p Bodymap.be - Links voor foto s gevonden via Pinterest (zie vermelding bij de foto s)
3 WOORDEN SPRINGEN EN ZINGEN Leerjaar: 1-2 Domein: technisch lezen (hakken en plakken), spelling Materiaal: hoepels of stoepkrijt Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 1. Eigen idee Lucie Roobrouck en Karen de Maesschalck (zinsleer) Elke letter van een nieuw te leren woord wordt weergegeven door een hoepel (of de letters op de grond geschreven in een vlak). Het hele woord bestaat uit de hoepels op elkaar. De leerlingen springen zingend in de eerste hoepel (de klank moet dus aangehouden worden en niet letter voor letter uitgesproken) en zeggen de eerste klank (bv. i), dan in de tweede (bv. k) en dan in de meerdere hoepels die op elkaar liggen (bv. ik). De beweging ondersteunt het hakken en plakken. Een bepaalde kleur hoepel staat voor een klinker(s) (bv. blauw of rood), een andere voor een medeklinker (bv. zwart) (en eventueel nog een kleur voor tweetekenklanken). Laat de leerlingen zelf woorden bedenken die overeenstemmen met de hoepels, bv. MKM (bv. bal). (foto met dank aan Karen De Maesschalck)
4 Voor oudere leerlingen kun je werken met zinsdelen: je spreekt een kleurcode af voor een type zinsdeel (bv. geel voor onderwerp, rood voor pv, blauw voor noodzakelijke zinsdelen). Leerlingen moeten een zin bedenken die bij de opstelling past en het zinsdeel noemen terwijl ze springen. Je kunt de leerlingen ook zinsdelen laten verschuiven. Bijvoorbeeld, maak kaarten met zinsdelen (en extra kaartjes met leestekens) en hang de zinsdelen vast aan de hoepels (tip, maak aan de hoepel een koordje vast met een haakje waaraan de kaarten vastgemaakt kunnen worden, met voldoende ruimte zodat de leerlingen niet op de kaarten springen). De leerkracht biedt zelf een zin aan: bv. (voor het eerste leerjaar) an eet een appel. De lln mogen ook de hoepels met kaart eraan verschuiven en een andere zin maken: eet an een appel? De leerlingen zien dan duidelijk dat ze nieuwe zinnen kunnen maken door zinsdelen te verplaatsen en ze oefenen de leesrichting. Een ander idee: voor het eerste leerjaar kun je wisselrijen maken met rolletjes of eitjes zodat je de letters kunt laten doordraaien. Tussen de echte woorden kun je een nonsenswoord verstoppen. De leerlingen moeten dan zeggen welk woord niet bestaat. Zo weet je zeker dat ze het gelezen hebben. Je kunt dit ook doen met rolletjes over een keukenrol: zo kun je werken met kop/buik/staart. Foto en materiaal: met dank aan Karen De Maesschalck Bron foto eitjes:
5 SNEEUWBALEFFECT Leerjaar: 2-6 Materiaal: pen en papier; woordenlijst (bv. taal, W.O., Frans) Domein: woordenschat Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 3. Elke leerling schrijft een woord op een stukje papier (te kiezen uit een woordenschatlijst bijvoorbeeld, of de leerkracht maakt zelf kaartjes) en gooit het als een prop door de klas. De leerlingen rapen de ballen op en lezen de woorden hardop. Na het sneeuwballengevecht schrijven de leerlingen de woorden op die zij hebben gezien en wat zij erover weten. Leerlingen kunnen de lijsten met elkaar vergelijken, een zin vormen met het woord, elkaar aanvullen Nadien kun je de leerlingen laten aanduiden op de lijst welke woorden ze gelezen hebben. PLAKKEN MAAR Leerjaar: 1-4 Materiaal: post-its in verschillende kleuren met de woorden op Domein: taalbeschouwing Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 4. De kleur van de post-it krijgt een betekenis en de leerlingen mogen de post-its opkleven in de klas. Bv. leerlingen kleven briefjes voor het juiste lidwoord (de of het) op voorwerpen in de klas. Dit kan ook voor samenstellingen en afleidingen, tekstsoorten... Het is het best als de woorden ook op de post-its genoteerd staan (de lidwoorden en enkele voorwerpen die je zeker wilt behandelen) als visuele ondersteuning.
6 DE JUISTE BRIEVENBUS Leerjaar: 1-4 Materiaal: post-its in verschillende kleuren met de woorden op Domein: taalbeschouwing Bron: Snauwaert, Joyce en Van Iseghem, Pauline (2016), Klas in beweging Eigen idee Karen De Maesschalck Zoek de juiste brievenbus (d, p, b): Je kunt pas werken met de drie brievenbussen wanneer de d, p en b al goed ingeoefend zijn. Bied woorden aan met de letter op verschillende posities. Tussenstap: slechts een brievenbus en een papiermand voor alle andere klanken. Maak brievenbussen met de letters b, d en p erop, met visuele ondersteuning (mondstand, woord met de klank, bv. buik). Geef ook de lijn waarop de letter staat (in het begin) weer. Kaartjes: set waarbij de letter p, b, d vooraan staat én in kleur; vooraan zonder afzonderlijke kleur; in het midden met/zonder kleur; door elkaar-op het einde met/zonder kleur. Als je de leerlingen de reeksen laat doorlopen, worden ze meer gewezen op wat hier belangrijk is. Zelfcontrole is mogelijk: aan de achterkant van de bus zit een A4 blad met de tekeningen en het woordbeeld eronder: ze leggen de woordkaartjes op die woorden en als het hele blad vol ligt, zien ze dat ze alles juist gestoken hadden. (materiaal en foto met dank aan Karen De Maesschalck)
7 REN JE ROT! / KANT KIEZEN / BORDRENSPEL Domein: spelling; spreken en luisteren Materiaal: antwoordopties die uithangen Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 6. Bron: Denoo, Amuzementen. Acco, 2010, p Bron: Olijhoek en Valk. Taalprikkels. Coutinho, 2016, p Elke hoek of kant van de klas staat voor een antwoordmogelijkheid. De leerkracht stelt een vraag en de leerlingen moeten naar de plaats gaan of rennen waar het juiste antwoord hangt. Dit kan voor spelling, bv. eindigt het woord op d of t, bevat het au of ou, hoor je een korte of een lange klank of voor zinsleer (Is deze zin grammaticaal correct of niet?). Het is ook een manier om voor meer activiteit te zorgen bij spreekoefeningen, bv. Wil je op reis naar Italië of China? Je laat de leerlingen plaatsnemen en daarna hun keuze verantwoorden. Alternatief: laat leerlingen zitten en rechtstaan of stijgen en dalen op hun eigen plek, afhankelijk van het antwoord. WOORDEN JOGGEN / LOOPDICTEE / PENNEN OP DE GROND Leerjaar: 2-6 Domein: taalbeschouwing Materiaal: werkblad Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 7.; Clippeleyr e.a., Bewegingsintegratie, p. 73.; Eigen idee; Olijhoek en Valk, Taalprikkels. Coutinho, 2016, p De leerlingen krijgen een werkblad rond woord- of zinsleer. Ze vullen het werkblad in (bv. onderwerp aanduiden, woordsoorten benoemen). Bij de controle leest de leerkracht de zinnen voor. De leerlingen moeten een beweging uitvoeren, bv. springen en wijzen bij een onderwerp, joggen ter plaatse bij een persoonsvorm. Je kunt ook werken met een loopdictee. Elke groep heeft andere woorden. Elke groep heeft lopers en leerlingen die woorden dicteren of flitsen aan de andere groepen. Leerlingen mogen overlopen en mogen telkens slechts één woord van de andere groep lezen of horen. Daarna
8 gaan ze snel terug naar hun plaats om het woord op te schrijven. Je kunt dit ook in tweetallen doen om de leerlingactiviteit te verhogen. Dit kan ook met synoniemen of spreekwoorden: leerlingen moeten kaartjes verzamelen van synoniemen of in stukken gehakte spreekwoorden (bv. Wie niet sterk is,/ moet slim zijn; De appel valt / niet ver van de boom.) die in het lokaal verspreid liggen. Ze lopen van de ene tafel naar de andere om de stroken te lezen en koppelen de kaartjes aan elkaar of schrijven de woorden daarna op, om ter snelst. De synoniemen of spreekwoorden kunnen daarna uitgebeeld worden of gekoppeld aan de uitleg, de woordenboekdefinitie (voor sterke leerlingen), een contextzin, de afbeelding... Alternatief: een klassiek dictee maar tussen elk woord of elke zin leggen de leerlingen de pennen op de grond. Zodra je het woord of de zin hebt voorgelezen, rapen ze hun pen op en noteren ze. Daarna leggen ze hun pen terug op de grond, enz. Zeg het volgende woord of zin pas als alle pennen op de grond liggen. Bron foto:
9 LETTERSLANG Leerjaar: 3-6 Domein: technisch lezen, spelling Materiaal: timer, pen en papier of bord Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 10. De leerlingen staan in de kring in groepen van minstens 8 personen. De kring maakt een zo lang mogelijk woord. Elke leerling noemt per beurt één letter (in wijzerzin). Een leerling schrijft de letters achter elkaar op. Wanneer de tijd om is, bereken je de punten. Van elk correct woord worden het aantal letters omgezet in punten. LEVEND BOGGLE Materiaal: grote letters (op een T-shirt of vuilniszak) Domein: technisch lezen, woordenschat Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 11. Vorm gelijke groepen. De leerlingen trekken een lettershirt aan met een letter op de buik en rug. De leerlingen gaan in de juiste volgorde staan om samen een woord te vormen. Elke groep maakt zoveel mogelijk woorden. De woorden kunnen ook een antwoord zijn op een vraag, om op die manier de geleerde woordenschat in te oefenen. Bijvoorbeeld: Ik stop mijn handen in de lucht en roep joehoe omdat ik blij ben. Hoe noem ik dat? (juich) VLIEGENMEPPER Materiaal: letterlijn of letterposter, vliegenmepper, woordkaarten Domein: technisch lezen, woordenschat Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 13. Duowerk. Een leerling noemt een woord (van een kaartje met een afbeelding) en de andere leerling mept op de letter waarmee dit woord begint of eindigt. Bv. mep op de eerste letter van brug, gezin (zie afbeelding). Of: mep op de laatste letter van gebeurd in de zin Het is gebeur.... Je kunt ook afbeeldingen van rijmwoorden, synoniemen laten meppen.
10 Bron foto: Zie ook: RACE IN DUO S Materiaal: stroken met woorden of afbeeldingen Domein: woordenschat Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 16. Deze activiteit is het best in een kleine groep en in een grote ruimte. Er liggen stroken met woorden of afbeeldingen verspreid in de ruimte. De leraar geeft een omschrijving. De duo s halen zo snel mogelijk de juiste strook op. Daarna bedenken de leerlingen bij elk woord een contextzin.
11 WOORDSPRONGEN / SPRINGEN OP LETTERS Domein: technisch lezen, spelling Materiaal: stoepkrijt, woordenlijst Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 18. Eigen idee Teken op de speelplaats in een vlak van 2 op 2 meter alle letters van het alfabet (of alle letters die nodig zijn voor de te springen woorden, of enkel de klinkers of medeklinkers...). Voor elk duo heb je een vlak nodig. A leest een woord, B spelt het woord al springend van letter, A controleert en vinkt af welke woorden juist waren. Ofwel moet je voldoende vlakken tekenen ofwel bouw je dit in als hoekenwerk terwijl andere leerlingen een andere opdracht krijgen. Bron foto: Dit is speciaal interessant voor b/d: Bron foto:
12 Alternatief: lettertwister. Maak een groot twisterspel op een doek met daarop enkele letters. Leerlingen moeten de woorden vormen door met handen en voeten plaats te nemen op de letters. Of je kunt ook volledige woorden vermelden en ze moeten hetzelfde woord hebben. Foto: Bron foto: Alternatief: de bal gooien naar de letters (op de muur).
13 Bron foto: Een ander idee: bewegen op rijmwoorden. Je spreekt enkele bewegingen af, bv. spring, loop, rol, stamp. In het lokaal liggen kaartjes met woorden die hierop rijmen. De leerling gaan bij het kaartje staan en doen de beweging. Bijvoorbeeld, ze springen bij ding, lopen bij siroop. Zie ook: WOORD IN BEELD Domein: spelling Materiaal: geen Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 21. Elk groepje beeldt een woord letter per letter uit. Bv. om bril uit te beelden beelden de leerlingen tegelijkertijd ofwel achtereenvolgens boos, rug, ik en lopen uit (van links naar rechts). De andere groepjes raden.
14 GAT IN HET WOORD Leerjaar: 3-6 Domein: woordenschat Materiaal: bord, woordenlijst Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 27. De leraar schrijft de eerste en laatste letter van een woord op het bord en daartussen stippen voor het aantal ontbrekende letters. Leerlingen mogen ja/neevragen stellen of krijgen eventueel hints. Wanneer een leerling het woord weet, begint hij te joggen op zijn plaats. Zodra de helft van de klas jogt, mogen de leerlingen het antwoord roepen. HIGH FIVE / BOEKENBABBEL Domein: leesbevordering Materiaal: geen Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 33. Spreek de volgende codes af met de leerlingen: - Duim: Wie? - Wijsvinger: Waar? - Middelvinger: Wat? - Ringvinger: Wanneer? - Pink: Hoe loopt het af? De leerlingen lopen rond en geven elkaar een high-five. Daarna laat A aan B een vinger zien en B vertelt over het boek dat hij gelezen heeft aan de hand van die vraag. Ander idee: spreek vaste bewegingen af bij bepaalde thema s die in het verhaal voorkomen. Laat leerlingen deze thema s uitbeelden terwijl jij voorleest (bv. Huisdier, verdriet, vakantie ).
15 Bron foto: Ander idee: laat leerlingen een grondplan tekenen dat bij het verhaal past. Ze vertellen het verhaal nadien na terwijl ze het grondplan afstappen. (Bron foto pinterest van )
16 Bewegingsverhaal: zie ook LETTERS STROOIEN Materiaal: letterkaarten in verschillende kleuren (klinkers en tweetekenklanken, medeklinkers) Domein: technisch lezen, spelling Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 34. Bodymap Eigen idee Leg de letterkaarten met de letter naar beneden. De leerlingen mogen letters rapen (van verschillende kleuren) en gaan dan in een groepje zitten. Elke groep maakt een zo lang mogelijk woord of zo veel mogelijk woorden. Alternatief: werk met letters in schuimrubber (foam letters): bepaal een afstand van 5 meter. Laat de kinderen steeds een letter overbrengen op de rug al kruipend. Kruipen is een belangrijke beweging voor de hersenontwikkeling (stimuleert de tonische nekreflex). Variatie: de letters van een geleerd woord liggen door elkaar op tafel. De leerlingen vormen het woord, schrijven het op in een contextzin en leggen de letters weer door elkaar. Ze gaan door naar de volgende tafel. Zie ook verstopte letters:
17 OVERLEG, KLAAR? RENNEN MAAR! / ESTAFETTE Leerjaar: 2-6 Domein: spelling; taal Materiaal: teksten, stiften Bron: Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 35. Clippeleyr e.a., Bewegingsintegratie, p. 63 en 65. Werk in een grote ruimte. In het midden zitten groepjes van vier. Op de zijwanden hangt voor elke groep een tekst op met fouten, bv. waarbij de leestekens en hoofdletters weggelaten zijn. Elke groep heeft een stift. Er mag telkens slechts één leerling de groep verlaten om een fout te gaan aanduiden. De groep die het eerst klaar is, wint. Alternatief: in elke hoek (bv. in een hoepel of doos) liggen kaartjes met meerlettergrepige woorden. Elke leerling mag om de beurt naar zijn hoek gaan en het kaartje vouwen op de plaats waar de nieuwe lettergreep begint, bv. ra-dio, don-der, sui-ker. Je spreekt af of de leerlingen mogen lopen, kruipen, kikkersprongen maken Alternatief: voor elk groepje ligt er een blad twee letters van het alfabet. De leerlingen moeten met een estafette de letters invullen die ertussen liggen (bv. tussen f en m, e en k). De wachtende leerlingen noteren zo veel mogelijk woorden met de letter voor en na de eerste letter (bv. bij de f: een woord met een e en met een g).
18 IN DE RIJ, UIT DE RIJ / BEWEGENDE ZINSDELEN Leerjaar: 2-6 Materiaal: stroken met zinsdelen Domein: taalbeschouwing Bron:?; eigen idee Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 37 Elke groep krijgt een aantal stroken met woorden of zinsdelen erop. Ze houden dit voor hen en gaan in de juiste volgorde staan, zodat er een juiste zin te lezen is. De leerkracht vraagt om de zinsdelen te benoemen of te vervangen, bv.: - Wie is de pv, het onderwerp? (zinsleer) - Wat is het zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord...? (woordleer) - Maak de zin eens vragend? (De pv komt vooraan te staan) - Kun je nog een zinsdeel toevoegen of vervangen? LUISTEREN EN TIKKEN (VGL. RATTEN EN RAVEN) Leerjaar: 1-3 Domein: spelling (auditieve discriminatie) Materiaal: woordenlijst Bron: Clippeleyr e.a. Bewegingsintegratie. p. 58 en 69 Eigen idee Deze les vindt plaats in een grote ruimte. Er zijn twee groepen die in rijen naast elkaar staan (groep 1 tegenover groep 2). De leerkracht leest een woord voor. Als het woord met een s (of sch of ) begint, loopt de eerste groep snel weg. De leerlingen van groep twee proberen de leerlingen te tikken. Voor oudere leerlingen kun je dit doen met woordsoorten, bv. bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord. Alternatief: in het midden liggen enkele woordkaartjes. De leerkracht zegt een woord. De leerlingen hollen om het eerst naar het passende kaartjes. De andere leerlingen kunnen de leerling die het kaartje heeft tikken, zolang die niet terug op zijn plaats staat.
19 Zie ook V of F: Zie ook g en h: Zie ook B en D: WOORDENBAL Materiaal: ballonnen met woorden erop Domein: technisch lezen, woordenschat Bron: eigen idee Schoenmaker, Meelker en Christians, 5 minuten taal. Bazalt. Nr. 26. Letterslinger. Verdeel de klas in groepen. Elke groep krijgt een ballon met geziene woorden erop. De leerlingen gooien de ballon naar elkaar en lezen telkens een woord hardop. Variatie: de leerkracht noemt een categorie, bijvoorbeeld dieren of landen. Hij gooit een bal naar een leerling. Deze noemt een woord uit de categorie maar dat moet beginnen met de laatste letter van het vorige woord. Filmpje: (studente Ine Vandenbulcke)
20 AMERIKAANS LIFTEN / ANTWOORD DOORGEVEN Materiaal: geen Domein: woordenschat Bron: Olijhoek en Valk, Taalprikkels. Coutinho, 2016, p De leerlingen zitten in een kring of twee kringen en de leerkracht noemt een thema waarrond hij/zij woordenschat wil opfrissen. Iedereen maakt op hetzelfde moment de volgende bewegingsreeks: Tel 1: klap tegelijk met beide handen op je bovenbenen Tel 2: liften links, steek je linkerduim omhoog en beweeg hem over je schouder naar achteren Tel 3: liften rechts, steek je rechterduim omhoog en beweeg hem over je schouder naar achteren Tel 4: neem een tel pauze Zorg dat het ritme erin blijft en dat het snel genoeg gaat. Ondertussen sommen de leerlingen de woordenschat op. Op tel 2 zegt de leerling X een woord uit het thema en op tel 3 de naam van de volgende leerling die moet antwoorden. Wie te laat is of iets zegt wat al gezegd is, is af. DISCO Materiaal: muziek, timer, (bal) Domein: taal algemeen, spreken Bron: Olijhoek en Valk, Taalprikkels. Coutinho, 2016, p en Zet een muziekje op en laat de leerlingen dansen of bewegen in het lokaal. Zorg dat ze zich verplaatsen. Telkens wanneer de muziek stopt, geef je een opdracht of stel je een vraag. De leerlingen praten hierover met de leerling(en) bij wie ze in de buurt staan. Gebruik een timer als je wilt dat ze exact dezelfde spreektijd krijgen, bv. elk 30 seconden of 1 minuut. Dan begint de muziek weer.
21 Je kunt ook met een bal werken. Zet de muziek op en laat de leerlingen de bal naar elkaar gooien. Wanneer de muziek stopt, stel je een vraag. Wie de bal vastheeft, antwoordt. DRUMMEN Materiaal: woordenschatlijst Domein: taalbeschouwing, woordenschat Bron: Olijhoek en Valk, Taalprikkels. Coutinho, 2016, p Kies leerstof die je wilt oefenen, bv. de onregelmatige werkwoorden, de trappen van vergelijking, het meervoud of verkleinwoord van zelfstandige naamwoorden, tegenstellingen, vervoegingen... Zorg voor een woordenlijst. De leerlingen drummen samen een bepaald vast ritme. Na een tijdje voeg je woorden toe. Op de eerste tel van een maat zeg je bv. een infinitief of zelfstandig naamwoord en op de eerste tel van de volgende maat zeggen de leerlingen de verleden tijd (of het voltooid deelwoord, of het meervoud of het verkleinwoord. Wie fout is, moet misschien een nieuw ritme kiezen of herhaalt de opdracht nog eens alleen. SCHRIJVEN MET JE LICHAAM Materiaal: woordenschatlijst Domein: woordenschat, technisch schrijven Bron: Olijhoek en Valk, Taalprikkels. Coutinho, 2016, p Maak groepjes. De leerlingen nemen een woordenlijst en schrijven om de beurt een woord uit de lijst in de lucht met hun vinger. De andere leerlingen raden.
22 SAMENSTELLINGEN SPRINGEN / KRUISLOOP MET SAMENSTELLINGEN Leerjaar: 2-3 Domein: woordenschat Materiaal: kaartjes met grondwoorden Bron: eigen idee Lucie Roobrouck Geef de leerlingen kaartjes met grondwoorden waarmee je samenstellingen kunt vormen, bv. peper, molen, water, kan, wortel, taart, appel, saus Leerlingen werken in duo s of kleine groepjes. Een leerling springt op en zegt zijn woord, bv. peper. Als iemand denkt dat hij een woord heeft dat erbij past, zegt hij ook zijn woord al springend, bv. molen. Dan zeggen ze samen de samenstelling, bv. Pepermolen. Om klassikaal te oefenen kun je samenstellingen ook met de kruisloop combineren (bekende psychomotorische oefening). Je tikt met je rechterhand je linkerknie aan terwijl je het eerste woord zegt, dan met je linkerhand je rechterknie voor het tweede woord. IK NEEM MEE Leerjaar: 2-6 Materiaal: geen Domein: woordenschat Bron: eigen idee Isabelle Handschoewerker Speel het spelletje ik neem mee. Bij elk woord moet de bedenker ook een gebaar toevoegen. Woorden en gebaren moeten correct samen herhaald worden. Dankzij de gebaren zullen de woorden beter onthouden worden, zie: - Jacqueline de Nooijer, Je lichaam als leermiddel: hoe het gebruik van gebaren het leren van woorden kan verbeteren. In Tijdschrift Taal jaargang 5 nummer
23 BEWEGINGSALFABET Materiaal: lijst met woorden op het bord, bewegingsalfabet Domein: spelling Bron: algemeen bekend spelletje? Elke letter krijgt een vaste beweging of een gebaar. De leerling schakelt de bewegingen aaneen tot een woord. Bron foto:
24 Bron foto: Zie ook Online vind je ook een spel letterspel spring van Juf Linda waarbij je alfabetkaarten kunt downloaden. Afhankelijk van het niveau van de kinderen leg je letters op de kop neer op tafel. Daarnaast liggen er ook kaartjes waarop een meisje is afgebeeld die aan het springen is. Om de beurt mag een leerling een kaartje kiezen. Wanneer het een letter is dan vertelt hij hoe de letter heet en verzint eventueel een woord met die letter. Het kaartje mag het kind vasthouden. Wanneer de leerling een kaartje pakt met het springende meisje, dan worden de kaarten geteld, die al aan de beurt zijn geweest. Stel dat dit vier kaartjes zijn geweest, dan mogen alle kinderen gaan staan en vier keer springen! Alle kaartjes van de stapel worden weer in het midden gelegd en het spel gaat weer verder. Alle letters van het alfabet staan er tussen, maar ik heb de moeilijke letters als x, y, c en de klinkers niet mee laten doen.
25 NINJA MET SYNONIEMEN Leerjaar: 2-4 Materiaal: lijst met woorden op het bord Domein: woordenschat Bron: eigen idee Maak twee of drie groepen. Een leerling A begint. Deze leerling tikt op de hand van een medeleerling naar keuze. Hij mag slechts één poging doen en mag slechts één sprong maken. Ondertussen zegt hij een woord uit de lijst. De leerling B die aangevallen wordt moet snel een synoniem of antoniem van het woord geven. De groep beoordeelt of het woord een goed synoniem of antoniem is. Indien ja, dan is B nu aan de beurt om een woord te noemen en iemand aan te vallen. Indien nee, dan valt B af. SPELLINGSCHEMA AFSTAPPEN Leerjaar: 3-6 Materiaal: kaarten met onderdelen van het spellingschema in twee kleuren Domein: spelling Bron: eigen idee Lucie Roobrouck Maak kaarten met de steunwoorden voor werkwoordspelling, bv. de vervoeging van werken en openen in alle geziene werkwoordstijden. Geef de leerlingen een werkwoord in een contextzin. Laat hen een stappenplan overlopen. 1. Is het een pv? Indien ja, stap vooruit. Indien neen, stap achteruit. 2. Is het een onregelmatig werkwoord met klankverandering, bv. lopen liep? Indien ja, spring in de lucht. Het schema is dan niet bruikbaar. 3. Luister naar de laatste klank van de stam. a. Is die stemloos ( t kofschip of t sexy fokschaap), zoals bij werken? Steek je linkerhand op. b. Is die stemhebbend, zoals bij openen? Steek je rechterhand op. 4. Ga bij de juiste kaart staan van de juiste werkwoordstijd. Je weet nu hoe het steunwoord gespeld wordt. Hoe moet het dan met jouw woord (stam plus uitgang)? Schrijf je woord in de lucht en dan op je blad. Afhankelijk van het niveau van de leerlingen kun je meer of minder kaarten gebruiken. Moeilijkere vormen laat je weg (bv. onvoltooid deelwoord valt weg). Hier is de meer uitgebreide variant. Bijvoorbeeld (voor gevorderden):
26 (kaarten Lucie Roobrouck, voor secundair en hoger onderwijs) Je kunt ook het schema van verdubbelen en verenkelen laten afstappen. Of je kunt er gebaren aan toevoegen: vuist voor korte klank, streep trekken voor lange klank, aantal vingers opsteken voor klanken die erbij komen en weghakken voor klanken die weggaan.
27 KLANKEN VOELEN EN UITBEELDEN Leerjaar: 1-3 Materiaal: geen / gedichten Domein: technisch en expressief lezen Bron: eigen idee Isabelle Handschoewerker Laat de leerlingen klanken sorteren, bv. Welke klank klinkt hard, traag, rond Laat hen vervolgens een beweging toevoegen aan die klank. In een volgende stap kunnen de leerlingen een gedicht voordragen waarbij ze de bewegingen uit deze voorbereidende oefeningen integreren. Andere bekende werkvormen: - Tableau vivant - Letters uitbeelden (zie bv. Joke Van Leeuwen, Mooi boek) - Woorden uitbeelden - zie ook - Grote mindmaps maken op de grond - Kringgesprek met carrousel - Tussendoortjes: zie ook lees, muziek, stop: -